Kandidaat-pensioenfondsbestuurders met beleggingen als aandachtsgebied komen gemiddeld minder vaak door de toetsing van De Nederlandsche Bank (DNB). Daarom heeft DNB besloten tot guidance over welke beleggingskennis van de kandidaat-bestuurders wordt verwacht.
In 2016 kwam DNB in 93,3% van de algemene toetsingen van kandidaat-pensioenfondsbestuurders tot een positief oordeel. Ter vergelijking, dit was bij banken 96,9% en bij verzekeraars 98,8%. Vooral bij pensioenfondskandidaten met beleggingen als aandachtsgebied kwam DNB echter vaker tot een negatief oordeel.
Met de aangekondigde sturing verwacht DNB dat pensioenfondsen en voordragende partijen beter zijn toegerust op de selectie en voorgenomen benoeming van nieuwe kandidaten. Bovendien moet de guidance helpen bij de invulling van het geschiktheidsplan met het oog op bestaande beleggingskennis in het bestuur. Ook kunnen kandidaten zich dan beter voorbereiden op het toetsingsgesprek, althans dat denkt DNB.
DNB maakt onderscheid tussen drie niveaus van beleggingskennis: basisniveau, verdiepingsniveau en ervaringsniveau. Deze niveaus sluiten aan bij de verschillende functies binnen het bestuur. Van een lid van de beleggingsadviescommissie mag een hoger kennisniveau verwacht worden dan van een algemeen lid van het bestuur. Voor elk van de drie niveaus gaat DNB in de richtsnoer in op de verwachte beleggingskennis.
De toezichthouder verwacht bij besturen die geen beleggingsadviescommissie hebben of beleggingen niet als aandachtsgebied aan bepaalde bestuurders hebben toegewezen dat van alle leden hun kennis minimaal op het niveau van een lid van een beleggingscommissie ligt.
Er worden gesprekken gevoerd met verschillende opleidingsinstituten om het curriculum goed te laten aansluiten op het verwachte niveau beleggingskennis. Verder overlegt de centrale bank met de Pensioenfederatie over nadere uitleg en verdieping van de verwachte beleggingskennis in de Handreiking Geschikt Pensioenfondsbestuur.
